Roode Dorp – Volkswoningbouw I

Op 11 september 1899 dienden de ministers van Binnenlandse Zaken, Financiën en Justitie, mr. H. Goeman Borgesius, mr. N.G. Pierson en mr. P.W.A. Cort van der Linden het wetsontwerp voor de Woningwet in.

Het doel van de Woningwet was om bewoning van slechte en ongezonde woningen onmogelijk te maken en de bouw van goede woningen te bevorderen. Het wordt algemeen beschouwd als het begin van de overheidsbemoeienis met de volkshuisvesting in Nederland

De oprichting in Wageningen van de vereniging Volkswoningbouw (VWB) vond plaats op 17 april 1912. De statuten werden bij Koninklijk besluit van 12 september 1912 goedgekeurd.

Voorzitter van VWB was R. van Eck, de secretaris A.C. Ide.

Deze vereniging, met aandeelhouders, had het plan om op grote schaal arbeiderswoningen te gaan bouwen.

In oktober 1913 kwamen afgevaardigden van verschillende arbeidersverenigingen bijeen om een gezamenlijk verzoek te formuleren aan de gemeenteraad van Wageningen om, in het belang van de volksgezondheid, de zedelijkheid en de groeiende werkgelegenheid een ruim aantal arbeiderswoningen te laten bouwen met een huurprijs tot 2 gulden per week.

In februari 1913 begon de VWB de onderhandeling om een perceel grond in haar bezit te krijgen. In maart 1914 werd twee percelen grond aangekocht ten noorden van de Lawickse Allee van de weduwe W.G. van Rijn-Herbert te Utrecht en van A.B.W.A. Hof-Steuk te Nijmegen. Deze percelen waren gelegen tussen de Lawickse Allee, de Haagsteeg en de Dijkgraaf.

De plannen van VWB werden op 7 maart 1914 voorgelegd aan de gemeenteraad van Wageningen en werden goedgekeurd. Het raadslid Van Lonkhuizen had enige bezwaren betreffende de plaats van bouwen omdat het gebied in een zak lag, een laagte in het terrein met hoge grondwaterstand en was volgens hem en anderen niet geschikt voor woningbouw. Uiteindelijk ging de raad met de plannen akkoord.

VWB vroeg en kreeg, met toestemming van Gedeputeerde Staten op 8 april 1914 een voorschot van f 174.500.- met borg door de gemeente om het plan uit voeren.

De eerste opdracht een stratenplan met 83 woningen te ontwerpen werd gegeven aan de Wageningse bouwkundige L. Vonk. Volgens Vonk zou het moeilijk worden een plan te verwezenlijken binnen de bestaande bouwverordening en de ongeschiktheid van het terrein. De woningen zouden voor de werkman te duur worden. Vonk werd door de VWB van zijn opdracht ontheven.

Vervolgens werd de opdracht gegeven aan het Rotterdamse architectenbureau Roos en Overeijnder. Dit bureau was ook betrokken bij de bouw van volkswoningen in Arnhem, Assen, Delft, Veendam en Voorburg.

De aanbesteding van de bouw vond plaats op maandag 23 november 1914 ten huize van J.H. van der Laag in de Nieuwstraat. Het werk werd gegund aan de aannemer Albert Haar uit Wageningen, die de huizen ging bouwen voor f 135.531.-.


Zaterdag 8 januari 1916 werden de 83 woningen in de wijk van Volkswoningbouw in aanwezigheid van verschillende genodigden door mr. H.F. Hesselink- van Suchtelen, burgemeester van Wageningen, geopend.

Het was het begin van de wijk Volkswoningbouw, in wijk C zonder straatnamen, wat toen nog gebruikelijk was. In de volksmond kreeg de wijk al snel de naam: ‘Roode Dorp’.

Bronnen: Gemeente archief Wageningen

door: HMBitter

LH-campus op de berg

Rond 1920 had de landbouwhogeschool het plan om zich op één plek te gaan concentreren: een campus op de Westberg, vanaf Hinkeloord tot en met de huidige Dreijen.

Dat plan had een paar overeenkomsten met het idee achter de huidige Born-campus. Ook toen meende men dat zo’n concentratie efficiënt zou zijn. Men zou de inefficiënte panden in de binnenstad af kunnen stoten en het zou de samenwerking tussen hoogleraren vergemakkelijken en de loopafstanden voor de studenten tussen de verschillende college- en practicumzalen beperken.

Op de tweede plaats lag de toen beoogde campus ook buiten de stad. In 1920 was men al wel aan het bouwen aan Nassauweg en Hinkeloordse weg, maar verder was de berg (op een enkele villa na) vrijwel onbebouwd.

De aanleiding tot het toenmalige campus-plan was dat de landbouwschool in 1918 een universitaire status had gekregen: het was een heuse Hogeschool geworden. Dat betekende dat er meer studenten zouden komen èn een nieuwe lading hoogleraren die baanbrekend wetenschappelijk onderzoek moesten gaan doen om de Nederlandse landbouw op te stuwen in de vaart der volkeren.

Eén zo’n nieuwe hoogleraar was Anton Hendrik Blaauw, die als hoogleraar zijn onderzoek moest doen in een donker en onhandig pand in de binnenstad, waar je al mocht lachen als de WC het weer eens deed. En dùs knokte Blaauw keihard voor een eigen laboratorium. Zó hard hij – en zijn collega Söhngen  –  rond 1924 als eersten een pand kregen op de nieuwe campus: het Schip van Blaauw en Microbiogie.

En toen was het op: de crisis diende zich aan, de overheid deed de hand op de knip, en het zou tot ver na de tweede wereldoorlog duren voor de LH weer iets bouwde op de berg.

Blaauw stelde indertijd veel eisen aan zijn laboratorium: hij wilde licht op het zuiden én licht op het noorden én licht van boven, en hij wilde de mogelijkheid om bepaalde constante temperaturen te kunnen handhaven (daarom heeft het pand veel kelderruimte). Hij heeft het allemaal gekregen. En hij heeft er ook wat mee gedaan! In betrekkelijke stilte heeft Blaauw op de berg de methode om bloembollen te ’trekken’ geperfectioneerd. De mogelijkheid om door warmte- en koude-behandeling het bloeimoment van bolbloemen te beïnvloeden. Dit maakte het mogelijk om alle mogelijke klanten in de hele wereld op elk moment van het jaar van bloemenpracht te kunnen voorzien. Een onopvallende prestatie die de Nederlandse economie miljarden heeft opgeleverd. Alleen daarom al is dit pand een monumentenstatus waardig.

De opvolger van Blaauw heeft dat blijkbaar ook gevonden want hij is altijd heel kien geweest op het in een oorspronkelijke staat houden van dit naar latere maatstaven onhandige gebouw. Ook de huidige eigenaren koesteren het pand zoals het ooit was bedoeld.

Door: Leo Klep