De kerk van St. Jan de Doper

De Diedenweg, het grafveld en de oudste kerk van Wageningen

johannes-de-doper-kerkDe Diedenweg maakt deel uit van een oude doorgaande noord-zuidverbinding, die al in de prehistorie kan hebben bestaan. De weg loopt van een doonwaadbare plaats in de Rijn, bij het huidige Lexkesveer, via de Holleweg en de huidige Diedenweg naar Bennekom (de Bovenweg) en verder naar Ede.

Het grote grafveld aan deze doorgaande weg (t.h.v. de Geertjesweg) is gebruikt van het midden van de 5e eeuw tot in de 9e eeuw. Het is in verschillende Íasen opgegraven. Een eerste opgraving in 1927 werd gevolgd door een tweede in 1949 en een derde, nodig geworden door de aanleg van sportvelden, in 1980.

De begravingen hielden in de 9e eeuw op toen de oudste kerk van Wageningen was gebouwd. Die kerk stond eveneens in de omgeving van de Diedenweg, op de Westberg. Er zijn nu nog enkele muurrestanten van zichtbaar. Na de bouw van de huidige kerk op de Markt bleef de kerk op de Westberg nog als kapel bestaan. De kapel brandde in 1480 af, maar moet daarna weer herbouwd zijn. ln 1570 beeldde Witteroos de kapel ‘Ien heijligen cruijs’ nog af. Dat de kapel ooit als parochiekerk heeft gediend, blijk uit het kerkhof dat hier is gevonden. Een eerste deel van de begraafplaats werd in 1831 aan de zuidzijde van de ruïne ontdekt.

Kaart van Wageningen door Jacob van Deventer (ca. 1560) met daarop aangegeven de kruisweg van Wageningen naar de Westberg; rechts, onder het laatste kruisje de kerk van St. Jan de Doper.
Kaart van Wageningen door Jacob van Deventer (ca. 1560) met daarop aangegeven de kruisweg van Wageningen naar de Westberg; rechts, onder het laatste kruisje de kerk van St. Jan de Doper.

Bij de aanleg van de Westberg werden opnieuw begravingen en nu ook sporen van bewoning gevonden. De vondsten lopen van de Karolingische tijd (8e/9e eeuw) tot in de 13e eeuw. Ook uit een schriftelijke bron blijkt, dat de kerk op de Westberg de voorganger is van de kerk op de Markt. ln 1280 erkende graaf Reinoud van Gelre, dat de proost van St Jan te Utrecht het collatierecht van de kerk van Nieuw-Wageningen (‘oppido novo de ecclesia de Wageningen’) bezat, zoals hij het al sinds onheuglijke tijden van Wageningen op de Berg (‘ecclesia de Wageningen in Monte’) had. De nieuwe kerk was toen in aanbouw; zij is in 1288 voltooid.

Tot in de 16e eeuw was er op de dag van Sint Jan (24 juni) een jaarlijkse bedevaartstocht vanaf de stad naar het oude kerkje. In het kader van de viering van Wageningen 750 jaar wordt de Sint Janstocht op zondag 23 juni nieuw leven ingeblazen.

Bron: De Wageningse eng – Geschiedenis en waarden van een bedreigd cultuurlandschap, Stichting Veldecologie Midden-Nederland, 1993

Meer informatie over de Sint Janstocht: Meertens Instituut

door: E. Visser

Oorkonde stadsrecht 1263

Brief van Grave Otto van Nassouw van ’t iaer 1263 waer bij Nieuw Wageningen tot ene Stad werd verheeven1

In den name der heyliger onverscheydelijcker Dryevoldigheyt amen. Ick Otto Greve van Gelren ende van Zutphen, schrijve allen den genen die dese letteren aensien, saluyt ende eewigen vrede. Alle wercken der Sterffelijcker dingen volgen nae den loop der tijdt ende vergaen te samen mitten mijnschen, alsoe die vergaen; wairom datter noit is, datmen die dingen die nae hoerre natueren vcrganckliek zijn, vercieren moet mit vestenisse der brieven, hierom oversiende ick der verstantnisse der tegenwoerdiger menschen, ende den genen die noch namaels koemen sullen, onder den getuych des tegenwoordigen schriftes, dat ick Otto, Greve van Gelren ende van Zutphen, mit voersetten rayde mijnre Edelre vrienden ende mijnre dienstluden, van der machten des Keysers ende des Konincks, ende mit sonderlingh oorloft, hebben gemaeckt vander poirten van Nye Wageningen een Stadt, ende hebben hoer gegeven alle vryheyt, mit alingen hoeren gueden, dat dese Stadt hoer verblijden sall, ende die lude die dair nu in woenen, off namaels in woenen sullen, vander selver vryheyt die een vry Stadt gebruyckt, ende mijn Stadt van Zutphen. Ende ick en sall geen schattinghe noch beloiften in dezer vurseyder Stadt maeken, buyten wijll der burgeren. Oick sette ick, dat dese selve Stadt geregiert sal werden by rayde der tweeleff Schepenen die dair gekoeren sullen werden, off dair eenige saick in hoer ongeordiniert were, dat die overtoigen sullen werden mit voirsynnigen rayde der vorseyder Schepene, ende sullen by hem weder werden gebracht tot eenen gueden staet: Ende alle saicken sullen wesen in der selver Stadt, nae rechten ende gueden gewoenten der Stadt van Zutphen, wtgenomen alleen ‘t gericht, van welcken mijn Riehter genot nemen sal als hy te voeren dede; welcke Richter nochtans richten sal by vondenisse en de rayde der Schepenen. Voirt soe wil ick, dat gheen borger die in der Stadt woenende is, sal werden verwonnen mit kampe, bijnnen den palen mijnte Greefschap ende mijns lands, mer die aenspreker sal gaen mitter saicken die hy tegen den anderen heeft, tot ten Richter ende Sehepenen van ny Wageningen; ende alst hem vertoent is, soe sullen sy dair op riehten en de die saick tot eenen gueden eynde brengen. Voirt, die burgeren sullen vry wesen van allen schattingen ende betalingen van tollen in mijnen lande ende mijnre Graefschap, wtgenomen Lobede ende anders, allen tollen die in den water gelegen zijn; Oick soe en sullen dese burgeren geen erffnisse geven van huysinge noch van wapen. Voirt weren dair eenige vreemde luyden van buyten in koemen woenen, van wat manieren dat sy weren, die noch Heer noch olders en hebben dat der Stadt kondich weer, weert dat sy storven, noch ick noch mijn Richter en sal die erffnisse aenvaen, mer die Schepenen sullen sy onder hem bekummert holden een jaer lanck ende ses weken, ende weert dat dair bijnnen jaers hoer Heer off hoer erffgenamen quamen die hem ‘t recht van dier erffnisse veemeten, soe solden hem die Schepenen vol recht doin; mer weert dat noch Heer noch erffgenamen bijnnen jaars en quamen, die recht heeft in dier erffnisse, soe solde die Greve dat guet vrylick nemen. Voirt die gene die dair koemen mit wagenen ende mit karren ter merckt, hoer guet te verkoopen opten Donredach, weert dat sy quemen des Woensdachs dair te voeren, ende sy des Donredaghs niet ontkummert en weren, soe sullen sy des Vrydages en wech trecken; beholdelick hoers ende hoers guets. Voirt schepen, die dair van boven off van beneden aen koenen mit hoeren gueden, weert dat sy den selven wech weder om trecken die sy quamen, ende niet voirt gevaeren en waren, die sullen sonder tollen en wech trecken. Ende op dat die gedenckenisse des tegenwoirdigen wercks, ende die gracie deser grooter gijften niet gebroicken en werde van mijn noch van mijnre erven, soe heb ick dit mit mijnen Edelen luden ende mit mijnen dienstluyden, die hier nae beschreven staen, mit mijnen eede op die heyligen gevesticht. Die namen mijnre Edelre luyden die dese voirseyde vryheydt gesworen hebben, zijn dese, Gerrit van Batenborch, Claes van Malsen, Wijllem van Hernen Rijdderen; die namen mijnre dienstluyden, ende mijnre luydeu die gesworen hebben dese selve vryheyt, zijn dese, Evert van Hekeren, Goessen van Rochem, Otte van Soelen, Henrick Yseren, Gerijt van Hernen, Constantijn van Halsem Ridders; Henrick Momme, Egbert van Edinckweerde, Wynant ende Gaedert Ingers, Dirck van Ems, Rutger Wtenweerde, Claes van Ophusen, Dirck van Hall, Ian van Well, ende voel andere luyden. Dese bekenninge ende ghijften der waerheyde, heb ick gemaackt der Stadt ende burgeren van ny Wageningen, mitter machten des Keysers ende des Konincks ende mijnre, in den jaere der gebuerten ans Heeren duysent twee hondert ende drye ende tsestich, op ten anderen Idus van der maent van Junio, by ny Wageningen, daer dese tuygen tegenwoirdich waeren, die hier nae beschreven staen, Schepen van Arnhem, als Aerent van den Gruythuys, Ryquijn Ploech, Guedert die Munter, Wolter by den Kerkhoff, Henrick Tegnagel, Goede Noye, Walwijn van der Mercke, Gerrit Gheye, Hugo Prochy paep in Wageningen, Lubbert schoelmeyster, te Arnhem, ende anders voele luyden, ende desenl brief heb ick doin vesten, mit aendruckinge mijns segels.

Bron: G. Goossen Jzn, Geschiedenis van Wageningen tot op dezen tijd bijgewerkt. Arnhemse Herdrukken No. 5 (Tweede druk; Gijsbers & van Loon; Arnhem 1966)
* Voor Otto van Nassouw, lees: Otto (II) van Gelre