Ik wil u even meenemen naar het Wageningen van 1800. Een slaperig dorpje met veel tabak en 1400 inwoners. De couleur locale wordt bepaald door adelijke families als Torck van Rosendael en Van Lynden tot Hemmen. Van enig economisch leven is geen sprake.
Toch begint daar langzaam verandering in te komen. Vooral als de stad eindelijk – als erfenis van Napoleon – fatsoenlijke rijksstraatwegen krijgt richting Rhenen en Arnhem. Er gaan zich wat handwerkslieden in de Hoogstraat vestigen. Er ontstaan plannen voor sigaren- en steenfabrieken. En in 1830 is er waarachtig al sprake van 3500 inwoners.
Deze groei gaat gepaard met wat je zou kunnen noemen een ‘emancipatie’ van de gegoede burgerij. De notaris, de advocaat, de rechter, de gemeentesecretaris, de dominee en het schoolhoofd gaan zich meer laten gelden. Zo richten zij in 1807 de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen op, en al gauw ontstaat ook behoefte aan een eigen club, een sociëteit.
In 1832 werd een eigen clubgebouw gesticht op het vroegere Nude-bolwerk en verrees ‘Herensociëteit De Harmonie’.
Vanaf de straat zag het eruit als een fiks woonhuis. Beneden waren de woningen voor de kastelein en voor de stadsportier (want er bleef nog wel een stadshek dat ’s nachts dicht ging). Boven waren er een forse zaal, een biljartzaal en een balkon aan de gracht waar de heren hun sigaar konden roken met uitzicht over het park.
Er waren veel vergaderingen maar ook concerten en theatervoorstellingen. Er hebben zeer vermaarde binnen- en zelfs buitenlandse artiesten opgetreden.
En natuurlijk gingen leden zich ook zelf aan de kunsten wijden. In 1857 besloot men een eigen orkest op te richten: jawel, de harmonie. Deze bestond uit een twintigtal hout- en koperblazers die zich bekwaamden in het geven van concerten, het brengen van serenades op de stoep van belangrijke personen, het begeleiden van solisten en last but not least het opluisteren van dansfestijnen.
Door al deze activiteiten wordt de sociëteit al spoedig als te krap ervaren. Al in 1850 wordt er geklaagd. Maar pas in 1879 gaat de kogel door de kerk en wordt besloten tot nieuwbouw.
Voor een jaarlijkse canon van 5 gulden geeft de gemeente in 1879 de binnenkant van het Juniusbolwerk in erfpacht aan sociëteit De Harmonie. Dit bolwerk was genoemd naar Johan Junius die in de zeventiende eeuw als majoor naar Wageningen kwam en daar onder andere burgemeester zou zijn. Deze Junius heeft op een gegeven moment dit bolwerk gepacht en toen in zijn ‘hof’ ook een huisje gebouwd. De cartograaf van de Wageningse stadskaart in de zeventiende eeuw maakt toen een foutje. In plaats van Junius Hof noemde hij de tuin op dit bolwerk Junus Hof. Vandaar dat het nieuwe verenigingsgebouw zó ging heten.
Hoe zag het Plantsoen er op dat moment uit? Het was een park. In 1855 waren aan deze kant van de stad de stadswallen gesloopt en de beroemde landschapsarchitect Zocher had daar een park op aangelegd. Aan beide kant van het Juniusbolwerk had je behoorlijk brede stukken gracht die meer overkwamen als vijvers dan als gracht. Er waren bomen, wandelpaden, bloemperken en gras dat tot aan en in het water groeide. In de westelijke vijver – zeg maar tegenover de Rouwenhof-flat – zou in 1898 zelfs een enorme monumentale fontein komen – de Wilhelminafontein.
En in dat park werd op 27 mei 1880 geopend ‘een gebouw voor winter- en zomersociëteit, concerten, comedie, talrijke bijeenkomsten en openbare vermakelijkheden’.
Wordt vervolgd!
Ingekort deel 1 uit: feestrede door Leo Klep in mei 2005 ter gelegenheid van het 125 jarig bestaan van Junushoff.