Deel 3 1925 – 2005
Junushoff bleef dé zaal
Natuurlijk ontstonden in het groeiende Wageningen ook alternatieve uitgaansmogelijkheden. In 1925 had het Oranje-hotel aan de Hoogstraat een bioscoopzaal ingericht, Luxor, ‘met uitstekende akoestiek’ en bovendien haar tuinzaal – de roemruchte zaal Negro – geschikt gemaakt voor concerten en schouwburgvoorstellingen. En de Roomskatholieke Werkliedenvereniging St. Jozef had al veel eerder aan de Gerdesstraat een verenigingsgebouw gesticht met een aardige zaal, die bekend stond als De Suikerpot.
Maar Junushoff was dé zaal. De zaal van cultuur, van belangrijke gebeurtenissen, kortom de zaal met status. De deftigheid en de cultuur van de sociëteit werd als het ware overgedragen op bredere lagen van de bevolking. Men deed daar ook z’n best voor. Zo worden de uitvoeringen van de koren en orkesten van Van Uven – zeg maar de WSKOV – altijd minstens twee keer gegeven – in het jargon van toen: een gala-avond voor genodigden én een volksconcert. Er was een ‘Vereeniging voor Volksconcerten’.
Maar andersom was het óók zo dat er bij een optreden van het Wagenings Dilettanten Toneel ook een belangrijk deel van het publiek in gala verscheen. Het was per slot van rekening De Junushoff en geen danszaal. Het aardige is alleen dat het niet bij dit soort uiterlijkheden bleef. Er werd namelijk – óók door het verenigingsleven – eersteklas kwaliteit geleverd. De voorstellingen genoten landelijke belangstelling. Kranten als NRC en Trouw stuurden recensenten, er werden nationale prijzen gewonnen en er waren regelmatig uitnodigingen voor radio-optredens. Toen zo ongeveer het hoogst bereikbare. Een wisselwerking dus tussen de theatrale prestaties en het theatrale dat van het theater zelf uitgaat. Een sfeer van: het is Belangrijk met een grote B.
Gemeente koopt gebouw voor 3900 gulden
In 1929 loopt het erfpacht-contract van Sociëteit De Harmonie met de gemeente af. De crisisjaren dienden zich aan, het gebouw was versleten, en misschien ook wel belangrijk dat door de komst van de radio mensen voor met name muziek minder aangewezen waren op het theater. Met name konden de kleine zalen en de horeca permanent en kosteloos elektrische muziek laten horen. En het meest bedreigende was misschien wel het feit dat aan de Landbouwhogeschool een fonds was opgericht dat in 1927 al naast hotel De Wereld grond had gekocht om een grote eigen Aula neer te zetten. De crisisjaren lijken überhaupt een verwijdering gegeven te hebben tussen hogeschool en bevolking. Studenten worden élitair gevonden en culturele activiteiten en de Veluwepost klaagt dat ‘de bevolking zich wel erg gereserveerd lijkt op te treden tegenover alles wat vanuit de kring der Hogeschool uitgaat’.
Hoe het ook zij, de sociëteit besluit door te gaan als exploitant, maar de gemeente wordt eigenaar van het gebouw. Overigens tegen afbraakwaarde: 3900 gulden. De toenmalige ‘renovatie’ bleef beperkt tot het opnieuw betimmeren van de zaalwand. Mogelijk vanuit de gedachte dat dat hielp om de muren overeind te houden.
Oorlogsjaren
Vanaf 1941 gaat er een nieuwe wind waaien. Er komt een particuliere pachter. En bij hem staat niet de cultuur centraal maar de zorg dat de zaal vol zit en er geconsumeerd wordt. De oorlogs- en ook de wederopbouwjaren waren ook een goede voedingsbodem voor zo’n entertainment-aanpak. Het verenigingsleven bloeide op omdat mensen meer op elkaar waren aangewezen, er was weinig vermaak, en om politieke redenen moest dat vermaak ook nog eens neutraal zijn. Volop behoefte dus aan luchtigheid met bal na. Het werd de tijd van dansorkesten, revue-gezelschappen, goochelaars, humoristen en conferenciers Eerst Wim Ibo, Willi Alfredo en Pere Boon, en later zouden Snip en Snap, Jan Blazer en André van Duin die lijn doortrekken.
In de oorlog kreeg het gebouw – en dat was uitzonderlijk voor Wageningen – weinig schade. De gemeente kon opnieuw volstaan met een lichte restauratie en nieuwe meubeltjes in de grote zaal en de koffiekamer. En dan in 1948 – er is net een nieuwe pachter – brandt de tent af.
Eerste naoorlogse schouwburg
Opmerkelijk is dat de schouwburg toen binnen anderhalf jaar weer herbouwd is. Het was nota bene de eerste naoorlogse schouwburg van Nederland. Opmerkelijk omdat in die jaren – zeker ook in het zwaar gehavende Wageningen – een geweldige druk stond op de gemeentelijke financiën, op de plaatselijke bouwsector en zelfs op de beschikbaarheid van bouwmateriaal. Daarom duurde het bijvoorbeeld jaren voor de kerktoren op de markt weer herbouwd was. Blijkbaar werd de Junushoff dus zeer belangrijk gevonden. Het werd nog altijd de enige mogelijkheid in Wageningen gevonden voor grootschalige evenementen op niveau.
Niettemin moest er wel zuinig gedaan worden. Zo kreeg de Wageningse architect Wiedijk de opdracht om gebruik te maken van de oude fundamenten van 1880, hetgeen hij ook gedaan heeft, en kregen we een ook voor díe tijd al beperkte toneelopening omdat er toevallig een tweedehands brandscherm van tien bij zeven meter beschikbaar was.
Aan de andere kant was de uitwerking niet knieperig. Want Wiedijk heeft nogal wat overhoop gehaald. Op de eerste plaats verplaatste hij de ingang naar opzij. Niet alleen omdat dat logischer was, maar ook om de zaal langer te kunnen maken: hij kon het halletje achter de zaal erbij trekken. Ook de sociëteitszaal – aan die kant – heeft hij bij de grote zaal getrokken. Die werd dus breder en langer. Bovendien kwam er een heuse toneel toren en een installatie om films te kunnen vertonen. Jammer genoeg geen geld voor een balkon, maar bijzonder was weer wel de eivorm van plafond en wanden van de grote zaal. Die zijn eerst zorgvuldig opgespannen uit steengaas en moesten vervolgens binnen een tijdsbestek van 24 uur worden gestuukt Met grote lampen in het midden van de zaal zijn toen veertig stukadoors tegelijk aan het werk geweest. Dat moet een performance geweest zijn van theatrale allure.
De ingang van het nieuwe Junushoff dus aan de westkant waar hij nu nog ligt. Aan die kant kwamen twee foyers boven elkaar met een trap die naar de ingang van de inmiddels hellende zaal leidde.
Veel mensen vragen zich af waarom de ingang van de Junushoff niet gastvrij in de richting van de stad is gebouwd. Het antwoord luidt dat daar in Wiedijks tijd nauwelijks aanleiding toe was. De huidige Plantsoenstraat – om het zo maar even te noemen – is pas rond 1970 doorgetrokken en werd bovendien vooral omzoomd door rommelige achterkanten van Hoogstraatpanden. Een ingangspartij richting de vijver met Wilhelminafontein was in 1951 dus logischer.
Volle zalen met bal na
Het Junushoff van na de oorlog kwam onder leiding te staan van particuliere pachters als Klein, Nekkers, vader en zoon Duiveman en Duym. Ik beschreef het al als een tijd van bal na. Er was sprake van een voorkeursbehandeling voor verenigingen die ‘m graag raken en voor artiesten die garant staan voor een volle zaal. Het cultureel programma met de grote C had volgens waarnemers van de weeromstuit iets conservatiefs. Voor de vereniging ‘Toneelkunst voor Allen’ moest het op z’n minst Shakespeare of Molière zijn en zeker zo belangrijk was dat er avondkledij gedragen werd en iedereen je zag. Ik kan niet goed beoordelen of dit een vorm van plaatselijk snobisme was of gewoon een symptoom van de tijd.
Zeker is dat de Junushoff gebruikt werd.
Of het nu WDT was of de Wieledansers.
Dansschool Arnzt of de Gymnastiekvereniging.
De Handelsdagschool of het KSV-toneel van de Zingende tractor.
Het Ceres-bal of het kampioensfeest van FC Wageningen.
De personeelsvereniging van het Instituut voor Bewaring van Landbouwgewassen of Sempre Sereno.
Carnavalsvereniging De Vadaenotten of de balletschool van The Brantz.
De Harmonie of de jaarafsluiting van de Montessorischool.
Allemaal huurden ze eens of vaak meerdere keren per jaar de Junushoff af.
En bij het bal na waren daar de Vada Rythm Jiggers met Mart Möller, de Nightbraekers, de Sharks en de Country Cats om nog maar te zwijgen over de mandoline-orkesten Sonora en Splendora die elkaar afwisselden als nationaal kampioenen. Weer op een andere manier die duidelijke wisselwerking tussen het plaatselijke culturele leven én de mogelijkheden die Junushoff biedt als grote zaal – en wel degelijk nog altijd met de status van een beetje deftiger dan gewoon.
Films, schietbaan, songfestival en Stutofes
Tussendoor begonnen studenten – onder andere Gerben Kuipers – met hun Filmliga films te vertonen in de grote zaal. Gebruikten de politie en een plaatselijke vereniging de ruimte ónder die grote zaal als schietbaan (waarbij de directeur zijn auto voor de zekerheid even elders parkeerde), werd de oude kegelbaan omgevormd tot beatkelder, later tot vestzaktheater voor en door cabaret Stepinstepuit en tenslotte tot bioscoopzaaltje De Kijkdoos, was de Junushoff tussen alle geweld door het thuishonk van de schaakvereniging, opereerde de Nederlandse jury bij het Eurovisie Songfestival vanuit de Junushoff en was er de jaarlijkse wedstrijd voor bakkers en de lustrumfeesten van de Koepel van Nederlandse Oranjeverenigingen.
Verder was de Junushoff een decennium lang het toneel voor Stutofes, het Studenten Toneel Festival dat tenslotte door de gemeente Rotterdam letterlijk werd weggekocht. En vanaf 1984 voor het Rhine Town Jazz Festival georganiseerd door de gelijknamige club die vanaf 1978 in de Harlekijn maandelijkse concerten ging organiseren. Qua idee nagevolgd door het onvolprezen Cultureel Café.
125 jaar Junushoff
125 jaar geschiedenis wijzen uit dat die aanwezigheid van een grote zaal – een zaal met sfeer en status – een autonome uitstraling heeft op het culturele leven. Het is een stimulerend symbool van plaatselijk zelfvertrouwen dat je nodig hebt om mensen te inspireren. Of dat nu De Harmonie, de WDT of de Vada Rythm Jiggers is. Een theater waar je als vereniging, gemeente, bedrijf of universiteit met trots mensen kunt ontvangen, of dat nu de president van Indonesië, de Koningin of Yoep van ’t Hek is. Een Bolwerk van zelfbewustzijn dat zich voortbouwt of de fundamenten die in het zich vernieuwende Wageningen van 1880 al zijn gelegd.
Ingekort deel 3 uit: feestrede door Leo Klep in mei 2005 ter gelegenheid van het 125 jarig bestaan van Junushoff.