Boerderij De Born

Op de overgang van droog naar nat hebben boeren zich in de middeleeuwen gevestigd in een sliert van brinken en buurten, van Oud-Wageningen aan de Rijn over Dolder, Leeuwen, Peppeld, Nergena, Kraats, Bennekom, Manen, etc. (Steenbergen et al 1985).

De Dijkstoel van het Polderdistrict Wageningen en Bennekom, één van de oudste waterschappen in de Gelderse Vallei, opgericht in 1356, groef de Dijkgraaf als aquaduct van de Nergenase beek naar de stadsgracht en richtte acht polders in door stegen en sloten te trekken parallel met en dwars op de Dijkgraaf om de weilanden productiever en toegankelijker te maken.

De oost-west gelegen stegen waren veedriften, waarlangs het vee ’s morgens en ’s avonds geleid werd tussen graasgronden en de brink waar ze overnachtten en beschermd waren tegen de wilde dieren. Droevendaalse en Kielekamp/Plassteeg waren zulke veedriften, vaak met zwarte elzen langs de sprengbeken erlangs. Schapen en bevers vinden deze niet zo lekker, wellicht de oorsprong van elzenbroek.

De Kielekampsesteeg ligt nog net op grondgebied Wageningen, terwijl er Bennekommers wonen, nl. in de Bornse buurt. Het lijkt erop dat de Frankische Wageningers iets meer in de pap te brokken hadden over de gemeentegrenzen dan de Saksische Bennekommers. De Kierkamp was een hof dat lag in 1656 op de hoek van Achterstraat en Kierkamperweg. In 1752 heette het Kerkekamp. Het verspringen van ‘Kielekamp’ naar ‘Kierkamp’ wijst wellicht op deze taalgrens.

Kielekampsteeg 1 is de enige overblijvende boerderij van het buurtschap ‘De Born’. Born is Middelnederlands voor bron, en ‘bornewech’ is een weg waarlangs water wordt aangevoerd (Kostersteen nr 67). De Bornse buurt telt een viertal boerderijen op de kaart van Frederik Beijerinck, 1752, tevens op de kruising met de Bornsesteeg. De Bornsesteeg was trouwens een eikendreef die recht naar Kasteel Nergena liep. Op een kaart van Nicolaes van Geelkercken uit 1656 voerden A. C. van den Born c.s. van buurtschap De Born een proces bij het Hof van Gelre en Zutphen tegen Jonker Timan Sloot (Sloet), die op landgoed Boekelo woonde en de weg naar het centrum (huidige Kierkamperweg) had afgesloten met een hek, terwijl die van De Born vanouds een lijkweg gebruikten die over het landgoed liep. Dit geeft aan dat de Bornse buurt op Bennekom was gericht en al bestond begin 17e eeuw en wellicht al vanaf het inrichten van de polders begin 14e eeuw.

Boerderij De Born is in 1993 aangewezen als gemeentelijk monument nr. 0289/183. In bijgaande ‘redengevende omschrijving’ worden de sierankers ‘1872’ in de achtergevel vermeld. In dat jaar is die achtergevel opgetrokken of vernieuwd, maar op de Kadastrale Atlas van 1832 stond de boerderij al aangegeven en dat is ook het geval voor de kaart van Frederik Beijerinck uit 1752 en de kaart van van Geelkercken uit 1656.

Als oudste gebouw op Wageningen Campus, meer dan zeven eeuwen oud, is het kostbaar erfgoed, samen met de sprengbeken en de aquaduct die de Dijkgraaf feitelijk is.
Boerderij De Born staat op de gronden die door de Gemeente indertijd voor een symbolische gulden ter beschikking zijn gesteld van het Rijk voor Rijkslandbouwinstituten. Het kadastraal perceel Wageningen B 10476 bestrijkt 4,8 ha en is eigendom van Stichting Wageningen Research, het voormalige DLO, die er echter geen gebouwnummer aan heeft toegekend. Het zou geen gek idee zijn er een Informatiecentrum voor Landbouwgeschiedenis in onder te brengen, gezien de rijke geschiedenis van de hele omgeving daar.

Uittreksel kadastrale kaart met omgevingskaart Kielekampsteeg 1 »

Bovendijkgraafse polders Wageningen – kaart 1752 met lijsten eigenaren Frederik Beijerinck »

Redengevende omschrijving van gemeentelijk monument boerderij De Born, KIELEKAMPSTEEG 1 – 1993 »

Laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt

Hergebruik dient niet alleen een economisch belang

De jonge architect C. J. Blaauw (1885-1947) ontwierp drie laboratoria in Wageningen waarvan zich er twee op de Wageningse berg bevinden. Het Microbiologisch Laboratorium en het Laboratorium voor Plantenfysiologie (Schip van Blaauw) zijn in 1922 gerealiseerd in een voor die tijd spraakmakende architectuur en hoge kosten.
Het Laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt (Haagsteeg 4) zou een jaar later in (1923) in een versoberde, zakelijkere vorm worden uitgevoerd wegens overschreden bouwkosten van de twee voorgangers.

Opmerkelijk aan de gebouwen is het met name voor onderwijsgebouwen afwijkende, op plasticiteit en decoratieve vormgeving gerichte uiterlijk. Daarbij is gebruik gemaakt van verschillende materialen als hout en kalksteen, waarbij in de expressieve vormgeving duidelijk estethische kwaliteiten op de voorgrond treden.

Binnen de rijke vormentaal van de Amsterdamse schoolstijl is vervolgens de (veelal expressieve) toepassing van baksteen kenmerkend, het horizontale karakter (gekoppelde ramen met zwaar uitgevoerde dorpels) met speelse verdelingen van diverse elementen over de gevels onder forse dakoverstekken, de brede opzet en sierlijke paraboolvormige bogen gecombineerd met gevelbeelden. 
Deze zijn van de hand van Johan Polet (1894-1971), die voor veel gevelbeelden aan Amsterdamse schoolgebouwen in hout of steen, verantwoordelijk is geweest.

De oorspronkelijk tuin werd ontworpen door de beoemde tuinarchitect L. Springer. Aan de achterzijde is nog steeds een pad zichtbaar dat langs door de nieuwe woonwijk voert. De aanleg valt niet onder de rijksbescherming door de te geringe mate waarin deze bewaard is gebleven.

De Vakgroep Tuinbouwplantenteelt verruilt in 1950 het oude pand voor een mooi nieuw ingericht laboratorium gesitueerd achter het oude gebouw. Thans is in dat laboratorium sportinstituut de Plataan gevestigd. Vanaf de vijftiger jaren zetelde de vakgroep Veevoeding ( later de Leerstoelgroep Diervoeding) in het oude laboratoriumgebouw aan de Haagsteeg.

Sinds het vertrek naar Zodiac in 1997 is het gebouw in gebruik als bedrijfsverzamelgebouw voor meerdere bedrijven: “Hergebruik dient niet alleen een economisch belang. Ook is het vaak een goed middel om het monument in goede staat te behouden en indien nodig te restaureren”
Meer informatie www.amsterdamseschoolwageningen.nl

De Wilde Wereld

In de voormalige RK Cunera meisjesschool aan de Burgtstraat vind je nu het woon-, werk-, cultuurpand ‘De Wilde Wereld’. Er wonen 12 mensen in 3 woongroepen, er zijn verschillende werkplaatsen en kantoorruimtes, een galerie en een mooie theaterzaal.
De Wilde Wereld Wageningen

Het pand is eigendom van Woningbouw Vereniging Gelderland (WBVG) en wordt zoveel mogelijk in zelfwerkzaamheid beheerd.

Geschiedenis
In juni 1904 geeft het Rooms Katholieke kerkbestuur in Wageningen opdracht tot het aanbesteden van een schoolgebouw. Binnen een jaar verrijst er aan de Burgtstraat een hoog, statig maar ook enigszins streng ogend, uit baksteen opgetrokken schoolgebouw, met daarin vier grote klaslokalen verdeeld over twee verdiepingen: de Cunera Meisjesschool is een feit. Het onderwijs aan de school wordt toevertrouwd aan de zusters van Onze Lieve Vrouw congregatie uit Amersfoort, die zelf in een verbouwd herenhuis ‘Het Cunerahuis’ aan de markt gaan wonen.

Neogotiek
De school is gebouwd in neogotische stijl, een stijl die teruggrijpt op de tijd van de gotiek uit de middeleeuwen. Stijlkenmerken van neogotiek zijn onder andere spitsboogvormige ramen, steunberen, luchtbogen, opengewerkte balustraden, stenen vensterharnassen, pinakels maar ook de hoogte van een gebouw wordt als een belangrijk stijlkenmerk gezien, het reiken naar onmeetbare verte en onpeilbare hoogte.
De neogotische stijl kwam tot bloei in de tweede helft van de 19de eeuw. In Nederland verschenen er naast landhuizen en fabrieken vooral veel rooms katholieke kerken in deze stijl. Dit had te maken met het feit dat rooms katholieken in het overwegend protestantse Nederland weer kerken mochten bouwen. Neogotiek wordt daarom ook wel gezien als een katholieke bouwstijl.

Wilde Wereld Wageningen

VBO-school
Door de tijd heen wordt de school aan de Burgtstraat meerdere malen uitgebreid en technisch verbeterd. In 1962 wordt het een gemengde VBO-school maar naarmate de tijd verstrijkt vindt de onderwijsinspectie dat het gebouw niet langer voldoet aan de eisen van haar tijd. Er wordt nog wel een poging ondernomen om op dezelfde plek nieuwbouw te plegen maar dat stuit op zoveel bezwaren dat het een zeer langdurige kwestie dreigt te worden. Inmiddels zijn er nieuwe scholen buiten het stadscentrum gebouwd waar kinderen in grote getale naar toe gaan. Onvermijdelijk sluiten de deuren van de Cuneraschool, na 70 jaar dienst te hebben gedaan, in 1975.

Nieuwe bestemming
Het gebouw staat dan enige jaren leeg totdat in 1984, na een korte tijd gekraakt te zijn geweest, Woningbouw Vereniging Gelderland het pand koopt. In Wageningen zijn de meeste kraakpanden ontruimd maar er is een grote groep jongeren actief die een eigen woon-werk gemeenschap willen realiseren. In samenwerking met architect Pieter Roza worden plannen ontwikkeld en 1986 gaat de verbouw van de school, in zelfbeheer van bewoners en gebruikers, van start. Op de boven verdieping worden twee woongroepen gehuisvest. Op de tussenverdieping en de begane grond is ruimte voor allerlei kleinschalige activiteiten en een theaterzaal. De Wilde Wereld wordt in 1987 in gebruik genomen en bestaat inmiddels meer dan 30 jaar. Het pand is een begrip geworden in de Wageningse samenleving. Een grote verscheidenheid aan mensen en organisaties hebben er een deel van hun geschiedenis liggen waaronder de Homogroep Wageningen, diverse theatergroepen zoals Lens, 30+ Dance, klussers in de fiets- en motorwerkplaats; tot aan de dag van vandaag wordt het pand intensief gebruikt.

De Hoogere Burger School

De voormalige Rijks Hogere Burger School is een karakteristiek pand op de hoek van de Wilhelminaweg en de Gen. Foulkesweg.

hoogere-burgerschool

Het complex van de voormalige Rijkshogere Burgerschool is na 1897 in fasen tot stand gekomen en werd ontworpen door architect en rijksbouwmeester Jacobus van Lokhorst. Het bestaat in totaal uit drie panden: op Wilhelminaweg nr. 1 het hoofdgebouw, op nr. 3 de conciërgewoning en op nr. 5 het gebouw voor gymnastiek en tekenen dat in 1919 werd voltooid.
Het gebouw is  rijk uitgevoerd in de voor hem kenmerkende combinatie van neogotische en neorenaissance-details. Andere karakteristoeke panden van van Lokhorst zijn het Internaat van de Rijkslandbouwschool op Duivendaal (schuin tegenover de Junushoff) en het voormalige Labortarium voor Zaadcontrole aan de Binnenhaven.

Het gebouw is van cultuurhistorisch belang als voorbeeld van een schoolgebouw dat is gebouwd naar de in die tijd vernieuwende, door de overheid opgestelde, opvattingen waarin bij de bouw en inrichting van lokalen rekening werd gehouden met de hygiëne, de lichamelijke ontwikkeling en de gezondheid van leerlingen.

zonnevensterAan de zuidzijde van het gebouw bevind zich een opvallend detail dat nog herinnerd aan de scheikundelessen in de school: een zonnevenster.
Dit zonnevenster bevatte een draaibare cilinder met een instelbare spiegel waarmee zonlicht kon worden opgevangen en via de gerichte spiegel omgezet in een sterke lichtbundel die kolven en reageerbuizen op de laboratoriumtafel doorlichtte en helder kon worden gepresenteerd.

granaatinslag-wilhelminaweg-wageningenIets verderop ziin aan de zuidgevel nog sporen uit de tweede wereldoorlog zichtbaar:  In de weken na 17 september  1944 lag Wageningen voortdurend onder vuur. In de muur zijn de granaatinslagen nog duidelijk zichtbaar.

In 1968 sloot de HBS op deze locatie, en verhuisde de school naar de nieuwbouw aan de Hollandseweg: de huidige Regionale Scholengemeenschap Het Pantarijn.

Een gedeelte van het voormalig lyceum werd verbouwd tot muziekschool. Het hoofdgebouw en de dependace zijn jarenlang in bebruik geweest bij ceratief centrum Keo-werkwinkel, (1963-1990). De dependance voor ‘Teekenen en Gymnastiek’ is in 2014 door de gemeente verkocht en heeft een woonbestemming. Het hoofdgebouw is nog steeds in gebruik als Centrum voor Kunstzinnige Vorming: ’t Venster.

Junushoff bleef dé zaal – 1925 – 2005

Deel 3 1925 – 2005

t-3

Junushoff bleef dé zaal

Natuurlijk ontstonden in het groeiende Wageningen ook alternatieve uitgaansmogelijkheden. In 1925 had het Oranje-hotel aan de Hoogstraat een bioscoopzaal ingericht, Luxor, ‘met uitstekende akoestiek’ en bovendien haar tuinzaal – de roemruchte zaal Negro – geschikt gemaakt voor concerten en schouwburgvoorstellingen. En de Roomskatholieke Werkliedenvereniging St. Jozef had al veel eerder aan de Gerdesstraat een verenigingsgebouw gesticht met een aardige zaal, die bekend stond als De Suikerpot.
Maar Junushoff was dé zaal. De zaal van cultuur, van belangrijke gebeurtenissen, kortom de zaal met status. De deftigheid en de cultuur van de sociëteit werd als het ware overgedragen op bredere lagen van de bevolking. Men deed daar ook z’n best voor. Zo worden de uitvoeringen van de koren en orkesten van Van Uven – zeg maar de WSKOV – altijd minstens twee keer gegeven – in het jargon van toen: een gala-avond voor genodigden én een volksconcert. Er was een ‘Vereeniging voor Volksconcerten’.
Maar andersom was het óók zo dat er bij een optreden van het Wagenings Dilettanten Toneel ook een belangrijk deel van het publiek in gala verscheen. Het was per slot van rekening De Junushoff en geen danszaal. Het aardige is alleen dat het niet bij dit soort uiterlijkheden bleef. Er werd namelijk – óók door het verenigingsleven – eersteklas kwaliteit geleverd. De voorstellingen genoten landelijke belangstelling. Kranten als NRC en Trouw stuurden recensenten, er werden nationale prijzen gewonnen en er waren regelmatig uitnodigingen voor radio-optredens. Toen zo ongeveer het hoogst bereikbare. Een wisselwerking dus tussen de theatrale prestaties en het theatrale dat van het theater zelf uitgaat. Een sfeer van: het is Belangrijk met een grote B.

Gemeente koopt gebouw voor 3900 gulden
In 1929 loopt het erfpacht-contract van Sociëteit De Harmonie met de gemeente af. De crisisjaren dienden zich aan, het gebouw was versleten, en misschien ook wel belangrijk dat door de komst van de radio mensen voor met name muziek minder aangewezen waren op het theater. Met name konden de kleine zalen en de horeca permanent en kosteloos elektrische muziek laten horen. En het meest bedreigende was misschien wel het feit dat aan de Landbouwhogeschool een fonds was opgericht dat in 1927 al naast hotel De Wereld grond had gekocht om een grote eigen Aula neer te zetten. De crisisjaren lijken überhaupt een verwijdering gegeven te hebben tussen hogeschool en bevolking. Studenten worden élitair gevonden en culturele activiteiten en de Veluwepost klaagt dat ‘de bevolking zich wel erg gereserveerd lijkt op te treden tegenover alles wat vanuit de kring der Hogeschool uitgaat’.

Hoe het ook zij, de sociëteit besluit door te gaan als exploitant, maar de gemeente wordt eigenaar van het gebouw. Overigens tegen afbraakwaarde: 3900 gulden. De toenmalige ‘renovatie’ bleef beperkt tot het opnieuw betimmeren van de zaalwand. Mogelijk vanuit de gedachte dat dat hielp om de muren overeind te houden.

Oorlogsjaren
Vanaf 1941 gaat er een nieuwe wind waaien. Er komt een particuliere pachter. En bij hem staat niet de cultuur centraal maar de zorg dat de zaal vol zit en er geconsumeerd wordt. De oorlogs- en ook de wederopbouwjaren waren ook een goede voedingsbodem voor zo’n entertainment-aanpak. Het verenigingsleven bloeide op omdat mensen meer op elkaar waren aangewezen, er was weinig vermaak, en om politieke redenen moest dat vermaak ook nog eens neutraal zijn. Volop behoefte dus aan luchtigheid met bal na. Het werd de tijd van dansorkesten, revue-gezelschappen, goochelaars, humoristen en conferenciers Eerst Wim Ibo, Willi Alfredo en Pere Boon, en later zouden Snip en Snap, Jan Blazer en André van Duin die lijn doortrekken.

In de oorlog kreeg het gebouw – en dat was uitzonderlijk voor Wageningen – weinig schade. De gemeente kon opnieuw volstaan met een lichte restauratie en nieuwe meubeltjes in de grote zaal en de koffiekamer. En dan in 1948 – er is net een nieuwe pachter – brandt de tent af.

Eerste naoorlogse schouwburg

Opmerkelijk is dat de schouwburg toen binnen anderhalf jaar weer herbouwd is. Het was nota bene de eerste naoorlogse schouwburg van Nederland. Opmerkelijk omdat in die jaren – zeker ook in het zwaar gehavende Wageningen – een geweldige druk stond op de gemeentelijke financiën, op de plaatselijke bouwsector en zelfs op de beschikbaarheid van bouwmateriaal. Daarom duurde het bijvoorbeeld jaren voor de kerktoren op de markt weer herbouwd was. Blijkbaar werd de Junushoff dus zeer belangrijk gevonden. Het werd nog altijd de enige mogelijkheid in Wageningen gevonden voor grootschalige evenementen op niveau.
Niettemin moest er wel zuinig gedaan worden. Zo kreeg de Wageningse architect Wiedijk de opdracht om gebruik te maken van de oude fundamenten van 1880, hetgeen hij ook gedaan heeft, en kregen we een ook voor díe tijd al beperkte toneelopening omdat er toevallig een tweedehands brandscherm van tien bij zeven meter beschikbaar was.

Aan de andere kant was de uitwerking niet knieperig. Want Wiedijk heeft nogal wat overhoop gehaald. Op de eerste plaats verplaatste hij de ingang naar opzij. Niet alleen omdat dat logischer was, maar ook om de zaal langer te kunnen maken: hij kon het halletje achter de zaal erbij trekken. Ook de sociëteitszaal – aan die kant – heeft hij bij de grote zaal getrokken. Die werd dus breder en langer. Bovendien kwam er een heuse toneel toren en een installatie om films te kunnen vertonen. Jammer genoeg geen geld voor een balkon, maar bijzonder was weer wel de eivorm van plafond en wanden van de grote zaal. Die zijn eerst zorgvuldig opgespannen uit steengaas en moesten vervolgens binnen een tijdsbestek van 24 uur worden gestuukt Met grote lampen in het midden van de zaal zijn toen veertig stukadoors tegelijk aan het werk geweest. Dat moet een performance geweest zijn van theatrale allure.

De ingang van het nieuwe Junushoff dus aan de westkant waar hij nu nog ligt. Aan die kant kwamen twee foyers boven elkaar met een trap die naar de ingang van de inmiddels hellende zaal leidde.
Veel mensen vragen zich af waarom de ingang van de Junushoff niet gastvrij in de richting van de stad is gebouwd. Het antwoord luidt dat daar in Wiedijks tijd nauwelijks aanleiding toe was. De huidige Plantsoenstraat – om het zo maar even te noemen – is pas rond 1970 doorgetrokken en werd bovendien vooral omzoomd door rommelige achterkanten van Hoogstraatpanden. Een ingangspartij richting de vijver met Wilhelminafontein was in 1951 dus logischer.

Volle zalen met bal na
Het Junushoff van na de oorlog kwam onder leiding te staan van particuliere pachters als Klein, Nekkers, vader en zoon Duiveman en Duym. Ik beschreef het al als een tijd van bal na. Er was sprake van een voorkeursbehandeling voor verenigingen die ‘m graag raken en voor artiesten die garant staan voor een volle zaal. Het cultureel programma met de grote C had volgens waarnemers van de weeromstuit iets conservatiefs. Voor de vereniging ‘Toneelkunst voor Allen’ moest het op z’n minst Shakespeare of Molière zijn en zeker zo belangrijk was dat er avondkledij gedragen werd en iedereen je zag. Ik kan niet goed beoordelen of dit een vorm van plaatselijk snobisme was of gewoon een symptoom van de tijd.

Zeker is dat de Junushoff gebruikt werd.
Of het nu WDT was of de Wieledansers.
Dansschool Arnzt of de Gymnastiekvereniging.
De Handelsdagschool of het KSV-toneel van de Zingende tractor.
Het Ceres-bal of het kampioensfeest van FC Wageningen.
De personeelsvereniging van het Instituut voor Bewaring van Landbouwgewassen of Sempre Sereno.
Carnavalsvereniging De Vadaenotten of de balletschool van The Brantz.
De Harmonie of de jaarafsluiting van de Montessorischool.
Allemaal huurden ze eens of vaak meerdere keren per jaar de Junushoff af.

En bij het bal na waren daar de Vada Rythm Jiggers met Mart Möller, de Nightbraekers, de Sharks en de Country Cats om nog maar te zwijgen over de mandoline-orkesten Sonora en Splendora die elkaar afwisselden als nationaal kampioenen. Weer op een andere manier die duidelijke wisselwerking tussen het plaatselijke culturele leven én de mogelijkheden die Junushoff biedt als grote zaal – en wel degelijk nog altijd met de status van een beetje deftiger dan gewoon.

Films, schietbaan, songfestival en Stutofes
Tussendoor begonnen studenten – onder andere Gerben Kuipers – met hun Filmliga films te vertonen in de grote zaal. Gebruikten de politie en een plaatselijke vereniging de ruimte ónder die grote zaal als schietbaan (waarbij de directeur zijn auto voor de zekerheid even elders parkeerde), werd de oude kegelbaan omgevormd tot beatkelder, later tot vestzaktheater voor en door cabaret Stepinstepuit en tenslotte tot bioscoopzaaltje De Kijkdoos, was de Junushoff tussen alle geweld door het thuishonk van de schaakvereniging, opereerde de Nederlandse jury bij het Eurovisie Songfestival vanuit de Junushoff en was er de jaarlijkse wedstrijd voor bakkers en de lustrumfeesten van de Koepel van Nederlandse Oranjeverenigingen.
Verder was de Junushoff een decennium lang het toneel voor Stutofes, het Studenten Toneel Festival dat tenslotte door de gemeente Rotterdam letterlijk werd weggekocht. En vanaf 1984 voor het Rhine Town Jazz Festival georganiseerd door de gelijknamige club die vanaf 1978 in de Harlekijn maandelijkse concerten ging organiseren. Qua idee nagevolgd door het onvolprezen Cultureel Café.

125 jaar Junushoff
125 jaar geschiedenis wijzen uit dat die aanwezigheid van een grote zaal – een zaal met sfeer en status – een autonome uitstraling heeft op het culturele leven. Het is een stimulerend symbool van plaatselijk zelfvertrouwen dat je nodig hebt om mensen te inspireren. Of dat nu De Harmonie, de WDT of de Vada Rythm Jiggers is. Een theater waar je als vereniging, gemeente, bedrijf of universiteit met trots mensen kunt ontvangen, of dat nu de president van Indonesië, de Koningin of Yoep van ’t Hek is. Een Bolwerk van zelfbewustzijn dat zich voortbouwt of de fundamenten die in het zich vernieuwende Wageningen van 1880 al zijn gelegd.

Ingekort deel 3 uit: feestrede door Leo Klep in mei 2005 ter gelegenheid van het 125 jarig bestaan van Junushoff.